Regeling Modelvliegen
Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 2 december 2005, nr. HDJZ/LUV/2005-2297, Hoofddirectie Juridische Zaken, houdende nadere regels voor vluchten met een modelvliegtuig (Regeling modelvliegen)
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Handelende in overeenstemming
met de Staatssecretaris van defensie; Gelet op artikel 5.7 van de Wet
luchtvaart en artikel 56 van het Luchtverkeersreglement;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder een modelvliegtuig: een luchtvaartuig van geringe afmeting, waarvan de totale startmassa niet meer dan 25 kilogram bedraagt.
Artikel 2
Voor een vlucht met een modelvliegtuig gelden in afwijking van hoofdstuk III van het Luchtverkeersreglement de volgende regels:
a. de vlucht wordt uitgevoerd in
overeenstemming met de algemene vliegvoorschriften voor zover daarvan niet
wordt afgeweken in de onderdelen b tot en met q;
b. de vlucht wordt slechts uitgevoerd onder omstandigheden en op locaties
waarbij er vanaf de grond tijdens de gehele vlucht goed zicht is op het
modelvliegtuig en het luchtruim daaromheen;
c. de bestuurder houdt tijdens de gehele vlucht goed zicht op het
modelvliegtuig;
d. een hoogtemeter hoeft niet te worden gebruikt;
e. het is verboden voorwerpen of stoffen te verwijderen tijdens de vlucht, met
uitzondering van zand, water of voorwerpen waarvan de massa niet meer is dan
200 gram per voorwerp overeenkomstig door de Minister van Verkeer en Waterstaat
op grond van artikel 13 van het Luchtverkeersreglement te stellen regels;
f. een ander modelvliegtuig of een net of doek mag worden gesleept;
g. kunstvluchten mogen worden uitgevoerd;
h. het is verboden een ander luchtvaartuig zo dicht te naderen dat gevaar voor
botsing ontstaat, tenzij tussen de bestuurders vooraf hierover afspraken zijn
gemaakt;
i. de bestuurder van een modelvliegtuig neemt alle maatregelen die een botsing
kunnen voorkomen en geeft voorrang aan elk luchtvaartuig, dat geen
modelvliegtuig is;
j. voor een vlucht wordt geen vliegplan ingediend;
k. gecontroleerde vluchten zijn niet toegestaan;
l. vluchten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 300 meter boven de
grond of het water in luchtruim met klasse G, mits 1° voor vluchten binnen een
afstand van 3 km van een ongecontroleerd luchtvaartterrein of een terrein
waarvoor een ontheffing van artikel 14 van de Luchtvaartwet is verleend, geen
bezwaar bestaat bij de houder van de aanwijzing respectievelijk ontheffing; 2°
voor vluchten binnen een gebied waarin laag mag worden gevlogen door civiele of
militaire luchtvaartuigen iemand met de bestuurder van het modelvliegtuig
meekijkt om deze te kunnen waarschuwen voor luchtvaartuigen;
m. vluchten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 450 meter boven de
grond of het water, mits dit gebeurt binnen een aerodrome traffic zone van een
militair luchtvaartterrein waarop modelvliegen is toegestaan en dit gebied
exclusief voor modelvliegen wordt gebruikt of met de andere gebruiker(s)
sluitende afspraken zijn gemaakt inzake separatie;
n. vluchten zijn toegestaan in luchtruim met klasse C, mits op schriftelijk
verzoek van belanghebbende een convenant is gesloten met de organisatie die de
plaatselijke luchtverkeersleiding verzorgt en de bestuurder zich houdt aan de
afspraken in dat convenant;
o. de regels voor een radioverbinding met een luchtverkeersleidingsdienst
gelden niet;
p. de regels voor de bediening van boordapparatuur voor het beantwoorden van
vragen door radargrondstations gelden niet;
q. de regels voor de navigatie-en telecommunicatieinstallaties waarmee een
luchtvaartuig voor het uitvoeren van een VFR-vlucht is uitgerust, gelden niet.
Artikel 3
Modelvliegtuigen worden aangewezen als onbemande luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 5.7, derde lid, van de Wet luchtvaart.
Artikel 4
In artikel 24, derde lid, onderdeel a, van de Regeling luchtvaartvertoningen wordt Regeling modelvliegtuigen vervangen door: Regeling modelvliegen.
Artikel 5
De Regeling modelvliegtuigen wordt ingetrokken.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 7
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling modelvliegen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
M.H. Schultz van Haegen.
.
Toelichting
Algemeen
In de wet van 29 april 1999, houdende
wijziging van de Wet Luchtverkeer (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering; Stb,
1999, 235), sinds 1 juli 1999 de Wet luchtvaart geheten, is een nieuwe
definitie van luchtvaartuig gegeven. Het voordien onder de Luchtvaartwet
geldende systeem dat bij algemene maatregel van bestuur toestellen wel of niet
onder het begrip luchtvaartuig gebracht werden, kwam daarmee te vervallen.
Daarmee is artikel 59 van het Luchtverkeersreglement in feite inhoudloos
geworden. Die bepaling regelt het gebruik van het luchtruim door
nietluchtvaartuigen en is de grondslag voor een ministeriėle regeling. Op grond
van deze bepaling is de oorspronkelijke ministeriėle regeling voor
modelvliegtuigen vastgesteld. In de praktijk is nodig gebleken, mede door de
toename van het luchtverkeer, voor modelvliegtuigen enige gebruiksregels te
stellen.
De desbetreffende regeling is gebaseerd op artikel 56 van het Luchtverkeersreglement.
Dit artikel voorziet in het stellen van nadere regels ten aanzien van vluchten
waarbij door de aard van het luchtvaartuig of het doel van de vlucht niet kan
worden voldaan aan bij of
Uit: Staatscourant 8 december 2005, nr. 239 / pag. 13
krachtens hoofdstuk III van het Luchtverkeersreglement gestelde regels. Gelet op de aard van het modelvliegtuig is het evident dat niet kan worden voldaan aan tal van verplichtingen van dat hoofdstuk.
De regeling is in nauw overleg met de
Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) tot stand gekomen.
In het kader van deregulering en zelfregulering zijn inhoudelijke normen met
betrekking tot de constructie en besturing uit de Regeling modelvliegtuigen
niet overgenomen. Het is aan de sector om de inhoudelijke normen zelf
in te vullen. Daarbij wordt de bestuurder van een modelvliegtuig geadviseerd,
teneinde op een verantwoorde wijze de modelvliegsport te beoefenen,
veiligheidsmaatregelen
te nemen, zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in het basis
veiligheidsreglement modelvliegsport van de KNVvL.
Voor modelvliegtuigen waarvan de totale massa ten hoogste 25 kg bedraagt zijn al delen van de luchtvaartwet- en regelgeving niet van toepassing verklaard:
a. artikel 2.1, eerste en tweede lid, van
de Wet luchtvaart met het verbod om een luchtvaartuig te bedienen zonder het
daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid of gelijkstelling, zodat voor het
besturen van een modelvliegtuig geen door de Minister van Verkeer en Waterstaat
afgegeven vliegbewijs nodig is (Artikel 11 van het Besluit bewijzen van
bevoegdheid voor de luchtvaart);
b. hoofdstuk 3 van de Wet luchtvaart en het Besluit luchtvaartuigen met regels
voor nationaliteitskenmerken en registratie, luchtwaardigheid (certificatie en
onderhoud), zodat een modelvliegtuig niet hoeft te zijn ingeschreven in het
luchtvaartuigregister en geen bewijs van luchtwaardigheid nodig is (Artikel 1
van het Besluit luchtvaartuigen);
c. artikel 14, eerste lid onderdelen a en b, van de Luchtvaartwet, zodat het
niet verboden is om met een modelvliegtuig te starten van of te landen op een
terrein dat geen luchtvaartterrein is (Artikel 1a van het Besluit inrichting en
gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen). Een modelvliegtuig is, zodra het
vliegt, onderdeel van het luchtverkeer. De verplichtingen voor luchtverkeer bij
of krachtens de Wet luchtvaart zijn van toepassing op degene die
verantwoordelijk is voor een modelvliegtuig.
Een basisregel is het verbod in artikel
5.3 van de Wet luchtvaart om op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht. Artikel 5.4 van de Wet luchtvaart verbiedt het om boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenmenigten, aan het luchtverkeer deel te nemen op een zodanige hoogte dat het niet meer mogelijk is een noodlanding uit te voeren zonder personen of zaken op het aardoppervlak in gevaar te brengen.
Volgens artikel 5.7 van de Wet luchtvaart is de gezagvoerder ervoor verantwoordelijk dat de uitvoering van de vlucht geschiedt in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels. Degene die een modelvliegtuig bestuurt of oplaat geldt als gezagvoerder.
In vergelijking met de in te trekken Regeling modelvliegtuigen beperkt de
onderhavige regeling zich tot het stellen van enige gebruiksregels. De
technische voorschriften uit de Regeling modelvliegtuigen zijn niet meer
overgenomen en vervallen derhalve. Wat de gebruiksregels betreft is nieuw het
sluiten van een convenant met de esbetreffende
luchtverkeersleidings-organisatie (zie artikelsgewijs, artikel 2). Het initiėle
convenant vergt voorbereiding en zal inspanning en in tijd een aantal dagdelen
kosten. Het verlengen van lopende convenanten zal daarentegen naar verwacht
nauwelijks extra inspanning vergen. Tenslotte streeft de KNVvL er naar een
modelconvenant op te stellen.
De onderhavige regeling betreft alleen het gebruik van het luchtruim. Andere onderwerpen ook die welke in verordeningen van lagere overheden kunnen zijn geregeld, bijvoorbeeld in het kader van milieu, openbare orde en veiligheid, vallen buiten de reikwijdte van deze regeling
Artikelsgewijs
Artikel 2
Bij modelvliegen blijft de bestuurder/gezagvoerder op de grond. De veiligheid van het modelvliegen vereist derhalve in de eerste plaats goed zicht vanaf de grond op het modelvliegtuig en het luchtruim daaromheen.
Luchtruim met de klasse G is vanaf de grond gezien al het luchtruim direct boven de grond buiten de plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden. Die laatste gebieden hebben de klasse C, hetgeen inhoudt, dat daarin aan alle vluchten luchtverkeersleiding wordt verstrekt, en liggen rond zowel burger- als militaire luchtvaartterreinen waar plaatselijke luchtverkeersleiding wordt gegeven. Om met een modelvliegtuig binnen een plaatselijk luchtverkeersgebied te mogen vliegen dient een convenant te worden gesloten, de luchtverkeersleider ter plaatse kan en mag geen toestemming verlenen. In het convenant kunnen dan in lijn met de regeling op de plaatselijke omstandigheden afgestemde gebruiksbepalingen worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld de maximale vlieghoogte, het type modelvliegtuig of de afmetingen van het vlieggebied.
Het Ministerie van Defensie heeft al een
zogenaamde raamvergunning voor burgermedegebruik van militaire
luchtvaartterreinen afgegeven aan de KNVvL. Deze is van toepassing op
specifieke militaire luchtvaartterreinen. Voor het modelvliegen buiten zo'n terrein,
maar binnen het plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied kan men zich wenden tot
het Ministerie van Defensie,
TL/AOO/HB M LVB, Postbus 20703,
2500 ES Den Haag
Voor het noodzakelijke convenant binnen de burgerluchtverkeersleidingsgebieden kan men zich wenden tot het bestuur van LVNL, Postbus 75200 1117 ZT Luchthaven Schiphol
Modelvliegen vanaf een luchtvaartterrein of een terrein met een ontheffing ex artikel 14 Luchtvaartwet is in principe ook mogelijk (omdat dit de meest extreme vorm binnen een afstand van 3 km is). Het certificaat van het luchtvaartterrein en de planologische mogelijkheden zijn dan automatische randvoorwaarden.
Laag vliegende luchtvaartuigen zijn met name te verwachten inde plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden (met luchtruim klasse C), oefengebieden, laagvlieggebieden en -routes en bij luchtvaartterreinen. Deze locaties zijn te vinden in de luchtvaartgids (aeronautical information publication). Deze gids is o.a. te raadplegen via internet op www.ais-netherlands.nl
Omdat de minimum vlieghoogte voor
luchtvaartuigen onder zichtvliegvoorschriften (VFR) buiten aaneengesloten
bebouwing 500 voet (150 m) bedraagt, bestaat de mogelijkheid van een conflict
tussen een modelvliegtuig en een (waarschijnlijk klein) luchtvaartuig. Het is
primair de bestuurder van het modelvliegtuig die een dergelijk conflict kan
en moet voorkomen. Hij dient daartoe dan ook alle maatregelen te nemen. Een
dergelijke maatregel zou bijvoorbeeld kunnen zijn iemand met de bestuurder mee
te laten kijken om te kunnen waarschuwen voor andere luchtvaartuigen.
Artikel 3
Artikel 5.7, eerste lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat de gezagvoerder zich aan boord van het luchtvaartuig bevindt. Ingevolge het derde lid van deze bepaling kan de Minister van Verkeer en Waterstaat bij ministeriėle regeling onbemande luchtvaartuigen aanwijzen waarop het eerste lid niet van toepassing is. In onderhavig artikel is het modelvliegtuig aangewezen als onbemand luchtvaartuig.
De Staatssecretaris van Verkeer en
Waterstaat,
M.H. Schultz van Haegen.
Uit: Staatscourant 8 december 2005, nr. 239 / pag. 13